Skip to main content

Full text of "Marco Martens - Rubberboot (PDF)"

See other formats


Fiuooerfioot 



Marco Martens 



Rubberboot 



Rotterdam, oktober 2012 

Tekst: Marco Martens 
Omslag: Anneke Bax 
Foto: Fred Ernst 
Opmaak: Marco Martens 
Eindredactie: Michiel van den Toorn 

www.marcomartens.com 



Rubberboot 

Marco Martens 



'No matter where I am, 

no matter what I do, 

I'm always coming back home to you' 

- Slug 



ALLEREERST 

Rubberboot is gebundeld fictiewerk, waar- 
van een deel verscheen op mijn website, 
marcomartens.com. Het merendeel komt 
voort uit nooit voortgezette feuilletons en 
andere hoedanigheden. Mocht je er deson- 
danks enige lijn in ontdekken, berust dat 
op louter toeval. 



ECONOMIE 

Ik was zeventien en nergens goed in. Mijn 
moeder vond dat ik Commerciele Econo- 
mie zou moeten doen. Economie was het 
enige vak dat ik op de Havo afsloot met een 
zeven. Tegenover vier zessen en een vijf 
kon je dit dus gerust mijn specialisme 
noemen. Zelf had ik daar nog niet over 
nagedacht. Het werd de HEAO. 

'Als je dit niet interessant vindt, kun je 
beter meteen wat anders gaan doen,' zei de 
docent van Management en Organisatie. 



Tussen neus en lippen door weliswaar, om 
het gewicht van het vak binnen de oplei- 
ding aan te geven, maar ik liet het me geen 
twee keer zeggen. Zeventien studenten 
zaten in carrevorm om me heen en alien 
hadden ze gefronst of hun hoofd licht naar 
achteren gedeinsd toen ik mijn boeken 
dichtklapte en mijn stoel aanschoof. 

Het was de derde week van het schooljaar 
en ik had toch al niet geweten wat ik wilde 
doen. Al die tijd al niet. Ik wist vooral wat 
ik niet wilde. Om de goede vrede thuis te 
bewaren had ik me toch maar ingeschreven 
voor deze studie. Ik was immers goed in 
economie en daar was geld in te verdienen, 
had mijn moeder gezegd. Zelf vond ik het 
toeval dat de enige zeven op mijn rapport 



voor economie was geweest. Het examen 
was gewoon niet zo moeilijk. 
Ziedend waren mijn ouders toen ik thuis- 
kwam. 'Je gaat morgen een baan zoeken en 
betaalt alles terug. Tot op de laatste cent.' 
Mijn moeder smeet het bestek in de la dat 
ze zojuist had afgedroogd. Mijn vader zat 
zwijgend op de bank, weggedoken achter 
een krant. Marco en economie. 

Ik was direct vanuit school naar De Slegte 
gegaan en had € 180,- gekregen voor mijn 
fonkelnieuwe boekenpakket. 'Hier,' 
snauwde mijn moeder terwijl ze de bon 
onder mijn neus drukte. 'Driehonderdvijf- 
enzeventig euro heb ik er voor betaald. 
Driehonderdvijfenzeventig, hoor je!' 



De volgende dag besloot ik een baantje en 
een kamer te zoeken, in de stad. 



AMBITIES 

'Gaat U zitten,' glimlacht de intercedente, 
alvorens ze me volgens voorschrift voorziet 
van een kop automatisch vervaardigde 
substantie die door moet gaan voor koffie. 
De inschrijving verloopt volgens de stan- 
daardprocedure, en ik verberg enige onver- 
schilligheid, wat een positieve indruk ach- 
terlaat. Ze stelt me voor bij een spuiterij op 
het industrieterrein van Geldrop. 

'Morgen om 7 uur kun je beginnen,' zegt ze 
met de telefoonhoorn nog in haar hand. 



Vol goede moed fiets ik naar het bedrijven- 
terrein en ik meld me bij de aangewezen 
contactpersoon. Jan van der Ploeg, zoals 
mijn contactpersoon zich aan me voorstelt, 
voorziet me van een overall en leidt me 
naar een loods waar twee knapen, van een 
jaar of zeventien, metalen plaatjes in dozen 
stoppen. Ik sluit me bij ze aan en zie de 
seconden langzamer dan gewoonlijk voor- 
bij kruipen. Na twee lange uren is het tijd 
voor de eerste pauze, waarin ik meteen mee 
mag lopen met de baas. 'Ik heb een leuk 
klusje voor je.' 

We lopen een andere loods binnen waar 
twee gigantisch lange werkbanken staan, 
met in het midden daarvan een heftruck. 
Aangestaard door de vele tepels van de 



naakte modellen aan de muur legt hij me 
uit wat hij van me verwacht. 
'In deze kisten zitten in totaal 1000 
vrachtwagenonderdelen met even zoveel 
dopjes die in de gaatjes moeten.' Het zou 
de laatste dag zijn dat ik hier werkte. 

Zo staan we opeens tegenover elkaar, dop- 
jes in gaatjes te stoppen. 'Het is best lekker 
weer he,' blijkt lange tijd het enige moment 
dat een gesprek van de grond lijkt te ko- 
men, aangezien m'n collega de routineklus 
geconcentreerd uitvoert. 

Halverwege de eerste werkbank kijkt hij 
op, en werpt een blik op de tuin van een 
fraaie, ruimtelijke villa aan de overkant. De 
tuinman rookt een sigaret terwijl hij op zijn 
schoffel leunt, en geniet zichtbaar van het 



zonnetje. Mijn collega slaat de tuinman 
met een minachtende blik gade. 
'Hij is niet goed wijs,' mompelt hij, 'dat 
stuk heeft hij gisteren ook al gedaan.' 



RONNIE 

Ronnie kende ik al van de middelbare 
school, daar hadden we gezamenlijke 
vrienden. Tijdens de eerste schooldag op de 
HEAO hadden we samen opgetrokken. 
Daar was ik blij om, want in zijn bijzijn 
kwam ik net wat handiger over op de bui- 
tenwereld. 

Hij was de eerste die me opzocht op mijn 
kamertje in Eindhoven. Ik haalde twee 
blikjes Golden Power uit de koelkast en 
draaide een joint. Ronnie keek me aan alsof 



hij iets wilde vragen, maar duwde zijn bril 
recht en nam een slok uit zijn blikje. 
'Rook je mee, Ronnie?' vroeg ik terwijl ik 
de rook uitblies. Zonder iets te zeggen 
pakte hij de joint aan en inhaleerde. Hij 
hoestte, en nam opnieuw een hijs. 'Voel je 
dat meteen?' vroeg hij. 

Ik had een graffitiboek geleend van een 
vriend en twee spuitbussen gekocht. Een 
zwarte en een witte, van de Hema. Ik oe- 
fende mijn tag op een kladblok en Ronnie 
las zijn e-mail. We wachtten tot het donker 
was. Hij had gevraagd of het illegaal was. 
Ik had hem geantwoord dat dat er van 
afhing of we gepakt werden. 

Ronnie stond op de uitkijk toen ik aan de 
'M' begon. De muur van de sporthal was 



omringd met huizen en op twee plekken 
verlicht. We waren er precies tussen gaan 
staan om niet teveel op te vallen. Mijn 
vingers zaten onder de verf en het dopje zat 
al snel verstopt. Het viel niet mee om de 
beginletter egaal in te kleuren. De verf 
droop op sommige plekken naar beneden. 
De 'A' viel wat kleiner uit dan de 'M'. Ik 
keek om, om Ronnie te vragen wat hij er- 
van vond. 

'Rennen!' riep ik, graaide mijn spuitbussen 
en sprintte de parkeerplaats over, richting 
de bosjes. Een man met een hond had iets 
naar ons geschreeuwd en kwam Ronnies 
richting in gerend. Ronnie keek om zich 
heen, maar van alle mogelijke vluchtroutes 
koos hij er geen. Vanuit de bosjes zag ik 
hoe hij werd vastgegrepen en schreeuwde 



dat hij niks had gedaan. Ik verstopte de 
spuitbussen en hield me schuil. 
'Ik weet niet waar hij heen is!' schreeuwde 
Ronnie. De man met de hond had hem nog 
steeds vastgeklemd. Vanuit de omliggende 
arbeiderswoningen waren wat mensen op 
het lawaai afgekomen en een van hen had 
de politie gebeld. Ik liep via de bosjes de 
straat uit en zocht een plek waar ik me kon 
schuilhouden tot de kust weer veilig was. 
Vanuit een steeg zag ik twee politieauto's 
langsrijden. Ze zochten me. Via de achter- 
kant van de steeg kwam ik bij een ander 
huizenblok terecht. Ik zocht het donkerste 
hoekje op en maakte me zo klein mogelijk. 

Uren moet ik er gezeten hebben. Toen het 
licht begon te worden, liep ik met een grote 
omweg naar huis. Ik nam de poort in plaats 



van de voordeur, en Hep op mijn tenen 
door de tuin. Ik sloot de achterdeur zo 
zacht als ik kon en liep op mijn sokken de 
trap op. Van Ronnie had ik nog niets ge- 
hoord. Zijn luchtbed lag ongeroerd naast 
het raam. Het duurde lang voordat ik in 
slaap viel. 

De volgende ochtend belde ik Jens, een 
collega van het callcenter waar ik werkte. 
Ik vertelde hem wat er was gebeurd en dat 
ik mijn haar wilde blonderen voor het geval 
ze mijn beschrijving hadden losgepeuterd. 
Ik moest vooral even rustig blijven, vond 
Jens, en vanuit een telefooncel proberen 
om Ronnie te bereiken. 

Zijn mobiel stond uit. Dat betekende dat hij 
waarschijnlijk nog op het bureau zou zit- 



ten. Ik hoopte dat hij mijn adres niet had 
onthouden en mijn naam niet zou uitspre- 
ken. Ik zou het later goedmaken met hem. 
In de supermarkt kocht ik twee croissantjes 
en een pak L'Oreal Platinum Blondeer 
Creme. 

Mijn huisgenote had een briefje voor me 
klaargelegd in de hal. Er stond een tele- 
foonnummer op en de naam van de dienst- 
doende agent die langs was geweest. Ik 
diende hem te bellen of me te melden op 
het bureau. 

Vier zaterdagen moest ik me melden bij 
bureau Halt. We droegen gele hesjes. We 
wiedden onkruid en prikten vuilniszakken 
vol zwerfafval. Je hoefde je niet uit te slo- 
ven, als je maar zorgde dat je buiten de 



radar van de begeleiders bleef. Ik stelde me 
verdekt op tussen de jongens die het hard- 
ste werkten. Regelmatig keek ik op of er 
geen bekenden voorbij liepen. 

Of ik er wat van had geleerd, vroegen ze 
toen mijn laatste uren werden afgetekend. 
'Nou en of,' antwoordde ik. 'Ronnie neem 
ik niet meer mee.' 



STRATUMSEIND 

Ik stap mijn stamkroeg binnen. Hang mijn 
jas over een barkruk en bestel een vaasje. 
Vanachter de hangtafel op het terras aan- 
schouw ik de stroom aan nietsvermoeden- 
de tieners, ruziende verloofden, alfaman- 
netjes en een dakloze op zoek naar een 
rondje mededogen. Evenmin soepel ver- 
loopt zijn motoriek. 

Alcohol dient om het niveau van de conver- 
saties aan de hangtafel laag te houden. 
Later op de avond dient het eveneens om 



het besef hiervan te beperken. Wanneer we 
ontwaken zal geen van ons hardop aan- 
stippen dat we niets hebben bijgedragen 
aan het wereldtoneel dat ook maar enigs- 
zins van betekenis kan zijn. Toegegeven, 
jezelf wekelijks naar de tering zuipen is ook 
een bepaalde vorm van structuur. 

Tijdens deze gesprekken vinden rondom 
ons taferelen plaats, die aan het oog van de 
tiener ontsnappen en de oorzaak van de 
ruziende verloofden kunnen zijn. Gokken, 
zuipen, kotsen, snuiven, knokken, spuiten, 
pijpen en slikken. Vluggertjes op het da- 
mestoilet, in een steeg en incidenteel zelfs 
in extase tussen de bar en de dansvloer van 
een populaire discotheek. 



Wie verzint het dan ook om tachtig procent 
van de kroegen en discotheken in een stad 
aan een en dezelfde straat te leggen? 

Op een willekeurige zaterdagavond voltrekt 
zich de tragiek van de stamgast. Hij ziet de 
barman te druk zijn, met eenieder die ook 
al geen oor voor zijn monoloog blijkt. 
Woest door omstandigheden, maar volhar- 
dend zichzelf niet het middelpunt van een 
scene te maken. Om vervolgens in stilte te 
verdwijnen met een gevoel dat morgen 
weggedronken moet worden. 

De hangtafel blijft. Bezoekers wisselen 
elkaar af. Ze komen uit Reusel. Uit Am- 
sterdam. Uit Zweden. Of uit Eindhoven 
zelf. Gevochten wordt er hoe dan ook. 
Hormonen zijn universeel. 



Bedenk dat er vanavond een kind verwekt 
kan zijn op een bovengenoemde locatie. 
Een kind dat over vijftien jaar haar moeder 
ervan probeert te overtuigen dat haar heus 
niets zal gebeuren op het Stratumseind. 



ONDER DE RIVIEREN 

We verhuisden van Eindhoven naar Rot- 
terdam. Onder de rivieren welteverstaan, 
omdat de Maas in zo'n mooi bochtje krult. 
Elsbeth vond een nieuwe baan, in Delft. 
Sindsdien bewoont ze tijdelijk appartemen- 
ten in Rotterdam terwijl ons bed in Eind- 
hoven het grootste deel van de week slechts 
half beslapen werd. lets te decadent en 
bovenal logistiek onwenselijk, vonden wij. 



Zodoende besloten we ons lieve Eindho- 
ventje te verruilen voor een appartement 
op de Kop van Zuid. In Eindhoven huren 
we nog een kamertje. 

'Rotterdam? Verrassende keuze. Of had je 
geen keuze?' vroeg een goede kennis uit 
Amsterdam toen ik vertelde over mijn 
verhuizing. Ook in Eindhoven werd de 
naam van onze nieuwe woonplaats veelal 
vragend uitgesproken. 

Een mens hecht aan zijn thuis, al is een 
stad maar een stad. Ze wordt gebouwd, 
gesloopt, behuisd en verlaten. Haar bewo- 
ners laten uiteindelijk niet meer achter dan 
hun sleutels, een veegje verf en een lami- 
naatvloer ter overname. Herinneringen 
nemen ze mee. 



De laadbak van de Iveco Daily zit bomvol 
met wat we in de loop der jaren verzameld 
hebben. Naast me zit Jorne, die helpt met 
de verhuizing. We voegen in op de snelweg 
bij het Evoluon en ik realiseer me dat ik 
onze spullen as we speak uit ons geliefde 
stadje rijd. Even ben ik er stil van. 
Jorne draait de radio wat harder. Toeval 
bestaat niet. Wrijf het er maar in, Guus. 

'En ik loop hier alleen in een te stille stad. 
Ik heb eigenlijk nooit last van heimwee 
gehad. Maar de mensen, ze slapen. De 
wereld gaat dicht. Dan denk ik aan Bra- 
bant, want daar brandt nog licht.' 

Met een slechte grap verbloem ik de brok 
in mijn keel. 



CAFETARIA 

De suggestie van een ochtendzon laat zich 
voorzichtig zien vanachter het wolkendek. 
Een dunne gelige gloed boven het grijs van 
de stad. Alsof ze mompelt: 'Ik kom eraan, 
nog even. Vijf minuutjes.' 

Industrieel gehamer klinkt vanuit het zui- 
den. Daar waar de havens liggen. Ik hoor er 
een beat in. Trams en vrachtwagens schu- 
ren over het staccato ritme dat de arbeid 
voortbrengt en wordt door meeuwen voor- 
zien van een voorspelbare melodie. De 



wind slingert er hier op de achttiende ver- 
dieping van een woontoren een zweem van 
melancholie overheen. 

Het ritme was anders dan dat van Maar- 
heeze, het dorp waar ik opgroeide. Daar 
werd de rust enkel verstoord door voorbij- 
razende treinen op de spoorlijn verderop 
en dagelijks het klepperen van de brieven- 
bus om 10:14 's ochtends. De postbode was 
stipt. 

Sociale controle, rust en overzicht. Een 
dorpscafe. Een bakker en een slager, een 
supermarkt en een tapijthandelaar. En een 
cafetaria. Altijd een cafetaria. 
De een zoekt zijn toevlucht, zo snel als het 
kan, op een kamertje in Eindhoven, 'de 
stad'. De ander woont thuis tot zijn 23 e , en 



wordt gelukkig in een koophuisje aan de 
Stationsstraat met een partner uit een nabij 
gelegen dorp. Familieleden komen op ge- 
zette tijden door de achterdeur op de kof- 
fie. De gewoonte overheerst, en ook in de 
supermarkt spreken ze het dialect. De 
schaarse voetbalveldjes zijn het territorium 
van jongens die een klas hoger zitten. Voor 
de veiligheid van de bal en je gezicht neem 
je genoegen met het pleintje voor het win- 
kelcentrum, waar onenigheid met de win- 
keleigenaars aan de orde van de dag is. 

Speeltuintjes zijn het slachtoffer van verve- 
ling, en de coffeeshop in het dichtstbijzijn- 
de stadje doet goede zaken. Evenals de 
jongen die er net wat ouder uitziet dan de 
rest, en een marge rekent voor zijn koe- 
rierswerk. 



Terwijl het koffiezetapparaat pruttelt rook 
ik een sigaret uit het raam. De as danst op 
een zachte windvlaag om een blok verder 
op de grond terecht te komen, buiten mijn 
zicht. 

Gisteravond dronken we op onze laatste 
avond in Eindhoven. We hadden vooruit- 
geblikt en durven te dromen. Teruggeke- 
ken en gezwegen. Ik had een laatste blik 
geworpen op mijn vaste plaats aan de bar 
waar ik jarenlang het pofboekje had aange- 
voerd en uiteindelijk vijf dagen per week 
aan het werk was om die rekening te veref- 
fenen. Pas toen de nachttrein Rotterdam 
Centraal binnengleed, zag ik de mogelijk- 
heden, de prikkels. Je bent verantwoorde- 



lijk voor je eigen succes, heb ik geleerd. 
Maar dan moest je durven loslaten. 
Als het dan toch de Randstad moest zijn, 
dan Rotterdam. Een arbeidersoord zonder 
de poeha van Amsterdam en niet zo hip als 
Utrecht. Rotterdam had ergens nog iets 
weg van Eindhoven. Het bruggetje over de 
Dommel, richting de Tongelresestraat, is 
toch altijd een beetje de Erasmusbrug in 
het klein geweest. 



BIJZONDERE VERRICHTINGEN 

Parkeren doet men hier in gaatjes die ik 
niet voor een parkeerplaats had gehouden. 
Een mooie gelegenheid om mezelf acht jaar 
na het behalen van mijn rijbewijs eens in 
een zogenoemde bijzondere verrichting te 
bekwamen. 

Een van de fijne dingen aan de Bennekel - 
op de een of andere manier zie je die pas 
achteraf - is dat er altijd plek is om je auto 
neer te zetten. En je hoeft hooguit twintig 



meter om te rijden om een plekje te vinden 
waar je 'm zo in kunt rijden. Geen gepiel op 
de millimeter. Gewoon, tussen twee andere 
lege plekken in. 

In Rotterdam denken ze daar anders over. 
Als het net niet past, past het. Peentjes 
zweten dus, voor een weinig geroutineerd 
achteruit-inparkeerder. 

Laan op Zuid. Twee banen breed met een 
parkeerstrook ernaast. Na drie rondjes heb 
ik geen vrije voor- of achterkant van zo'n 
strook kunnen ontdekken waar ik via de 
stoep in kan rijden en het plekje waaraan ik 
twijfelde is inmiddels ingenomen door een 
vehikel dat anderhalve keer de lengte van 
de mijne heeft. Voor, achter en naast me 
rijdt men zestig. Ik zet mijn knipperlicht 
aan sta vol op de rem als ik eindelijk een 



vrije plek zie. Ergernis achter me. Ook de 
bestuurder van de auto die plots moest 
uitwijken naar de linkerbaan groet me 
onaardig. Wanneer de stoet koplampen 
voorbij is, sla ik mijn arm om de bijrijders- 
stoel. De achterbank is op gelijke hoogte 
met de achterklep van de stilstaande auto 
naast me. Indraaien. De spiegels bij de 
kont. Tegensturen. Ik kijk in de richting 
van mijn rechter koplamp. Dat gaat net. 
Dan floept mijn achterwiel op de stoep en 
kan ik net op tijd remmen zonder de auto 
achter me te raken. 

Poging twee. Hetzelfde resultaat, maar iets 
minder scheef. De zwermen koplampen 
blijven voorbij razen. Stukje vooruit. Bij- 
sturen. Stukje achteruit. Bijsturen. En dat 
een keer of vijftien. Hij staat nog wat 



schuin, maar die spiegel rijden ze er niet 
makkelijk vanaf. Naar de automaat. 

Omdat het complex waar ik woon plekken 
in de parkeergarage aanbiedt voor 90 euro 
per maand, kom ik niet in aanmerking voor 
een parkeervergunning, die een tientje per 
maand kost. Als de parkeergarage vol is, 
kan ik met een verklaring van de verhuur- 
der een tijdelijke vergunning voor de wijk 
aanvragen. Tot die tijd (nog een parkeer- 
plek en dan is de garage vol) redden we ons 
door uit te wijken naar gratis gelegenheden 
op Noordereiland en zo nu en dan met een 
geleende bezoekerspas van mensen uit de 
buurt. 

Ik duw de pas in de automaat. Tevergeefs. 
Deze straat valt net buiten de sector. 



RUBBERBOOT 

'De procedure is dat u de woning verlaat en 
ik hier nog even achterblijf om wat foto's te 
maken van het appartement,' zegt John 
van de woningcorporatie. John is van mijn 
leeftijd en niet megahandig met zijn lap- 
topscherm dat tevens als touchscreen fun- 
geert. In de twee keer dat hij langskomt, 
vertelt hij vier keer dat hij zelf ook huurt en 
dat hij in Rotterdam heeft gewerkt. 



De oplevering stelt niet veel voor: John 

heeft genoeg appartementen gezien die in 

slechtere staat verkeerden. 

'Wilt u nog afscheid nemen van de wo- 

ning?' 

Nee hoor. Eindhoven ga ik missen. Deze 

woning als kiespijn. 

'Snap ik,' beaamt John. Hij realiseert zich 

dat die uitlating niet helemaal professio- 

neel was. Maar wij begrepen elkaar, John 

en ik. 

Zonder de deur achter me dicht te doen, 
loop ik de woning uit. Denkend aan de 
afzuiging die ik niet had schoongemaakt. 
Aan onverwijderde pluggen en aan de was- 
bak die na een keer goed kotsen - een 
maand of drie eerder - niet meer lekker 
doorloopt. En dat is niks vergeleken met 



alle mankementen waaraan eerdere bewo- 
ners dachten toen ze de deur uit liepen. 

Mijn laatste herinneringen aan de Caval- 
lilaan bestaan uit een zeer lijf en oploskof- 
fie. Het was immers net carnaval geweest. 
Ontwaken deed ik op een leeggelopen 
luchtbed en mijn rug was chagrijnig. 
Mijn kleren waren vies en roken naar car- 
naval. Na het douchen ontdekte ik dat alle 
handdoeken al in de nieuwe woning lagen. 
Er was nog wel een schoon shirt. Het laat- 
ste, bleek na het afdrogen. Ik hees me in 
een shirt dat ik drie jaar geleden op het 
stapeltje voor de Humanabak had gelegd 
omdat het te klein was. 

Leeg en vies is het er. Achtergebleven zijn 
de spullen waarvan ik iedere verhuizing 



opnieuw beslis dat het zonde is om ze weg 
te gooien. In de tussentijd liggen ze onaan- 
geraakt in een doos. Ondanks vage steek- 
woorden die ik er zelf ooit op heb geschre- 
ven, heb ik geen idee wat er in sommige 
dozen zit. 

Ik maak er een open. De schilderstape laat 
los alsof ze nooit gekleefd heeft. Onder een 
lekke rubberboot vind ik een vergeeld toet- 
senbord, cassettebandjes, een kruimelzui- 
ger uit grootmoeders tijd en agenda's van 
2001 tot 2004. Veel meer dan werkroosters 
van oude bijbaantjes en optredens met 
bandjes die al lang niet meer bestaan, staat 
er niet in. Alles gaat voorbij. Ik stop het 
bewijs terug in de doos en zet deze in de 
auto. 

De rubberboot heb ik weggegooid. 



AANTEKENINGEN 

Onder de rivieren, Bijzondere verrichtin- 
gen en Rubberboot verschenen in 2012 op 
mijn blog en zijn de eerste drie delen van 
Nieuwe Rotterdammer, een feuilleton dat 
ik nooit afmaakte. 

Ambities verscheen in 2008 als lezersco- 
lumn in Dagblad De Pers. Ik reed er speci- 
aal voor naar het station en nam een stapel 
mee. Na twee verhuizingen verdween deze 
bij het oud papier. 



DANK 

Elsbeth, voor de liefde en het vinden van 
een baan nabij Rotterdam. Pa & Ma, voor 
alles. Jorne & Lotte, voor het helpen ver- 
huizen naar Rotterdam. Anneke, voor het 
omslagontwerp. Fred, voor de foto. Michiel 
& Glen voor het regelmatig meelezen. Den- 
nis, voor het inzicht dat DIY ook een ma- 
nier is om boekjes uit te geven. 

Jij, voor het kopen, krijgen en/of lezen van 
dit boekje. 



irco Martens (19N2) rap 



gedichten, columns en artikelen zijn in en op diverse tijdschriften 



bliceerd. Als freelance docent werkt hij voor de Herman 



www.marcomartens.com